Is technologie goed voor de mensheid? Op het eerste gezicht lijkt dit een retorische vraag. Toch is dat niet per se het geval. Tech believers presenteren het vaak als een vanzelfsprekendheid, en we geloven hen maar al te graag – vermoedelijk vanuit een primitief instinct. Per slot van rekening hebben we een groot deel van de menselijke evolutie te danken aan technologieën zoals het bewaren van vuur of het gebruik van het wiel. We kijken op naar succesvolle tech-ondernemers als Gates, Jobs, Ellison en Bezos en omarmen disruptieve innovaties die ons dagelijks leven ogenschijnlijk met sprongen vooruit helpen.
Maar volgens Daron Acemoglu en James Robinson, auteurs van Power and Progress, is dit alles voorwaardelijk. Technologie is op zichzelf noch goed, noch slecht; het kan in dienst staan van de mensheid, maar evengoed misbruikt worden.
In hun analyse benadrukken de auteurs vooral de schaduwzijden van technologische vooruitgang, al negeren ze de positieve aspecten niet. Ze definiëren technologie breed: als alle uitvindingen en hulpmiddelen die de mens als verlengstuk van het lichaam gebruikt om handelingen te verrichten die zonder deze hulpmiddelen niet mogelijk zouden zijn, of als alle realisaties die de mogelijkheden van een enkele mens overstijgen.
Een sprekend voorbeeld is dat van de Franse ingenieur Ferdinand de Lesseps, die met succes het Suezkanaal aanlegde. Zijn visie van een doorgang op zeeniveau vergde minder sluizen en niveauverschillen, maar het werk ging gepaard met immens leed onder de arbeiders. Verblind door dit succes pakte De Lesseps het Panamakanaal op dezelfde manier aan – een totaal andere situatie, die leidde tot natuurschade, duizenden doden en uiteindelijk een falend project. Het is het soort blindheid die wel meer technologische ontwikkelingen kenmerkt.
Diezelfde blindheid voor context en gevolgen trekken de auteurs (na enkele honderden pagina’s) door naar de huidige digitalisering en artificiële intelligentie. Hoewel deze technologieën potentieel hebben om de productiviteit van werknemers te verhogen, leiden ze vaak tot automatisering die jobs vervangt – en dat vooral ten voordele van grote techbedrijven.
De auteurs beklemtonen dat technologie geen autonome drijfveer heeft; het moet een doel dienen dat in het belang is van de mens. Een recent voorbeeld is het internet: aanvankelijk bedoeld als vrij platform voor ideeënuitwisseling, gedreven door een anarchistisch vrijheidsideaal, maar intussen gedomineerd door winstgedreven bedrijven zonder oog voor het maatschappelijk belang. Eenzelfde ontwikkeling dreigt bij artificiële intelligentie.
Wat uit de overvloed aan voorbeelden moet blijken is dat technologie enkel de mensheid ten goede komt wanneer het de productiviteit van de arbeidende mens ten goede komt, of anders gezegd: wanneer het als middel gebruikt wordt meer dan als doel. Het lijkt een evidentie, maar dat is het lang niet. Deze focus op productiviteit is wat verrassend, zijn er geen talrijke voorbeelden van hoe technologische vooruitgang het dagelijks leven van talrijke mensen aangenamer maakt, zo niet zelfs leefbaarder? Vermoedelijk wel, maar de voorbeelden die de auteurs aanhalen dienen enkel het uitgangspunt die ze vooropstellen. Een ferme confirmation bias dus. Niettemin zijn wat mij betreft de voorbeelden op zich voldoende interessant om een punt te maken.
Is er een oplossing? In het wat zwakke slothoofdstuk noemen de auteurs enkele mogelijkheden: vakbonden en pressiegroepen kunnen tegenwicht bieden, en nieuwe initiatieven kunnen alternatieven ontwikkelen die minder afhankelijk zijn van Big Tech. Maar uiteindelijk, zo stellen ze, draait het om persoonlijke en maatschappelijke keuzes. Technologie is geen onvermijdelijk lot; het is aan ons om haar in te zetten ten dienste van een collectieve vooruitgang.
Deze idealistische stelling fungeert als wake-up call: als we willen dat technologie de mensheid vooruithelpt, moeten we ons er bewust van blijven, en vooral, vreemd genoeg, ons ervan emanciperen. Een belangrijke boodschap, die we langzamerhand aan het vergeten zijn…

Leave a Reply