Wat het met hem deed, wil ik weten, om een beetje per toeval de sleutel te krijgen van een duizend jaar oude kerk met een bijzondere geschiedenis, met de bedoeling het om te dopen tot zijn kunstenaarsatelier? “Ik kon een jaar lang geen kunst maken,” vertelt Johan. Dit kwam niet zozeer uit gebrek aan inspiratie, eerder het tegendeel. Starstruck, zou je kunnen stellen. Er sluimerde al langer een religieus sentiment in de kunstenaar, maar nu hij zich op gewijde grond bewoog werd hij overmeesterd door een diepe nederigheid die hem tot een staat van lethargie dwong.
Tijdelijk, weliswaar. De overvloed aan prikkels die de kerk, waarin veel ornamenten nog onaangeroerd verbleven, hem boden, gingen hem langzamerhand tot inspiratie dienen, niet zozeer om ze na te bootsen, maar om erop verder te bouwen, om in het verlengde ervan te kunst te bedrijven. Hij verkent de graftomes waar ridders liggen te rusten, de beelden van de heiligen, de tegelmotieven op het middenschip, de functie van elke kleinste uithoek van de kerk, tot ze hem vertrouwd werden, tot hij het een thuis kon noemen. Gaandeweg onderhoudt hij gesprekken met de -al dan niet ingebeelde- geesten die erin vertoeven, en die zijn eigen beelden gaan bevolken. “Ze vibreren op hetzelfde ritme als de omgeving,” vertrouwt hij me toe. Het kan ook niet anders: wanneer je inspiratie wordt gevoed door de stroom aan gedachten en gevoelens die je overvallen in het dagelijks leven, en dit leven zich hoofdzakelijk afspeelt in je atelier, in casu een kerk, dat het in de kleren kruipt, in dit geval in de beelden. Het is de complexe dialoog tussen zijn persoonlijk verleden, de geschiedenis van de plek, de sacrale dimensie van de omgeving en de impulsen die hem uit de samenleving tegemoet komen, die de kunstenaar in zijn beelden samenvat.
Als om dit punt te benadrukken staat op het moment van mijn bezoek een pas afgewerkt beeltenis van Vincent Van Gogh centraal in de kerk. Johan maakte het nadat hij per toeval een miskend aspect van het leven van Van Gogh op het spoor kwam. Het was al geweten dat de kunstenaar in Borinage vertoefde om er zijn roeping tot predikant af te toetsen, en dat hij contact onderhield met de pastoor Pieterszen die in Korsele leefde -de streek waar Johan nu leeft en werkt. Wat minder geweten is, is dat Pieterszen zelf kunstenaar was en zelfs een paar schetsen kocht van Van Gogh wanneer die tijdens een bezoek om zijn mening als kunstenaar vroeg. Hieruit groeide bij Johan de mogelijkheid dat deze ontmoeting wel eens een decisieve rol had kunnen spelen in de beslissing van Van Gogh om zijn leven aan kunst te wijden.
Er werd steeds aangenomen dat Van Gogh vanuit een diepere noodzaak, laat staan een vlaag van waanzin, zijn kunstenaarsleven aanving. Veel aannemelijker, en menselijker, is dat Pieterszen hierin een bepalende rol speelde: hij zou met zijn zegen Van Gogh hebben bevrijd van de sociale druk om een beroep uit te oefenen waar hij niet voor werd geboren, en volop zijn diepere drang uitleven om de wereld te tonen hoe hijzelf de visuele wereld ervaarde –‘ik wil de wereld laten zien wat ik zie’. Er was, kortom, niets schandelijks met het bedrijven van kunst, zo zou hij van de predikant te horen krijgen. Het was mogelijk om kunstenaar te zijn en tegelijk God te dienen!
Johan verdiepte zich samen met auteur Lander Deweerin deze denkpiste, die meer en meer de vorm kreeg van een hypothese. In de streek vond hij zelfs een oude dame die beweerde als kind op de schoot van Van Gogh te hebben gezeten. Eerst klopten de data en lokaties niet met haar herinneringen, maar wel wanneer ze aannamen dat Van Gogh regelmatig tussen Brussel en Boekel pendelde om Pieterszen te ontmoeten. De kleine anekdote schetst een heel ander beeld van de kunstenaar, die ongetwijfeld reeds getormenteerd en verward was, maar ook liefdevol en warm kon zijn.
De hypothese kwam ook het Van Gogh museum in Zundert ter ore, dat Johan prompt uitnodigde een portret van Van Gogh te maken voor het museum. Bovenstaande anekdote indachtig had hij de kunstenaar kunnen portretteren als een warme, glimlachende man, die eindelijk bevrijd van het sociale juk volop zijn ware roeping kan volbrengen. Dat deed hij niet. Of niet expliciet. Johans beeld straalt ernst uit. Hier staat een man die niet meer twijfelt, al is hij zich ten volle bewust zijn de gewichtigheid van zijn keuze, hoewel deze hem tot een onzekere en precaire toekomst dwingt. Hier zit een kunstenaar die bereid is alle gevolgen te dragen van zijn weloverwogen keuze, die het ongekende lot vastberaden tegemoet treedt. De disproportioneel grote rechterhand op de knie wijst op de onomkeerbaarheid van de beslissing.
De menselijkheid zit in de details. Zo ontbreekt in het werk de linkerarm van Van Gogh, een bewuste keuze die symbool staat voor een ingehouden openheid tot de wereld, tegelijk een uitnodiging voor kinderen om op het beeld te klauteren en op de schoot van Van Gogh te gaan zitten, zoals Johan plichtsbewust voordoet bij ons gesprek. Kunst mag geraakt en gebruikt worden. Als het een beeltenis van het leven is moet het ook zelf gaan leven. Als transitioneel object moet het emoties weten los te weken, een plek bieden om uiting te geven aan gevoelens die we veelal verborgen houden, bang om uit de norm te vallen, bevreesd voor het maatschappelijk oordeel. “Kunst moet een veilige haven bieden”.
Elk kunstwerk is een zelfportret, zo wordt beweerd. Zou dit in dit geval ook gelden?
Beide kunstenaars hebben alleszins gemeen dat een specifieke ontmoeting bepalend was in hun roeping als kunstenaar. Johan had ook zijn Pieterszen, in de vorm van een leraar toen hij vijftien was. “Deze meester boorde niet alleen mijn talent aan, maar legde ook een hand op mijn schouder. Ik mocht er zijn en het was juist wat ik deed,” vertelt hij in een interview aan De Standaard in 2018. Ook hier een bevestiging dat het ok is om kunst te maken, de geruststelling te weten dat kunst een natuurlijke daad is, geen anomalie.
Voor zowel Van Gogh als voor Johan, en wellicht voor talrijke andere kunstenaars, vormt kunst een manier om connectie te houden met de buitenwereld, om niet te verdrinken in de draaikolk van een overvloed aan innerlijke belevingen. “De beelden handelen in mijn plaats,” vertelt Johan. Zijn beelden staan in de wereld, waar ze spreken en zich een rol aanmeten, impact genereren in de zin waarin Hannah Arendt het verstond. Hijzelf blijft liever binnen de biotoop van atelier en gezin, niet teruggetrokken, niet wereldvreemd, maar als enige plek waar hij voluit kan leven. Hoe beperkter de fysieke ruimte, hoe groter het geestelijke domein om te gaan verkennen, zo lijkt het wel. De beelden bieden een taal om uit te drukken wat hij er ontdekt. Het is in die zin dat ze in zijn plaats handelen.
Dat hij een stek vond in een kerk zal de dynamiek enkel versterken. “Mystiek zit in het leven zelf,” verklaart Johan. Dat er systemen bestaan die zich van zichzelf bewust zijn, daar ligt het ultieme mysterie, het ‘harde probleem’ volgens de Amerikaanse bewustzijnsfilosoof David Chalmers, dat niet met een materialistisch wereldbeeld kan verklaard worden, maar evenmin een goddelijke interventie behoeft om te worden verklaard, het is een eenvoudige ‘fact of life’, maar eentje waarvan de volle reikwijdte zich slechts moeizaam aan ons openbaart.
De beelden van Johan vormen een affirmatie: ik besta. Een evidente verklaring voor zichzelf, maar iets dat voor de buitenwereld klaarblijkelijk bevestiging nodig heeft. Net als voor Van Gogh, op het moment dat hij zijn roeping volop kon beleven, vormt kunst maken voor Johan een lang uitgerekte numineuze ervaring van te bestaan.
©Frederic De Meyer
Leave a Reply