In normale tijden lees ik gemiddeld een boek per week, en 2024 was in dat opzicht gelukkig ‘normaal’. Dit ondanks een overvolle agenda met projecten die ofwel spontaan mijn kant op kwamen, of die ik mezelf eigenwijs had opgelegd. In mijn lijst van 56 gelezen boeken staan er een aantal die ik al jarenlang wilde lezen, al vraag ik me achteraf af waarom of hoe die ooit op mijn verlanglijstje zijn beland.
Opmerkelijk genoeg behoren twee boeken die ik specifiek aanschafte als studiemateriaal voor een dossier over kunstenaars-wandelaars tot de grootste teleurstellingen van het jaar. Ik geef zelden slechts één schamele ster op Goodreads, maar voor Wanderlust van Rebecca Solnit en Met lichte tred van Ton Lemaire maakte ik toch een uitzondering.
Gelukkig was er ook veel moois! Maar liefst 18 boeken kregen vier sterren van mij, en 9 boeken wisten zelfs de volle vijf sterren te scoren. Nog een primeur: in deze negen prijken twee boeken van dezelfde auteur (een derde van haar hand kreeg er vier). Estelle Zgong-Mengual behoort hiermee officieel tot mijn hofleverancier van nieuwe inzichten over kunst… 2024 bood alleszins een goede oogst, als je het mij vraagt. 😉
Hieronder een bloemlezing van die negen toppers, inclusief mijn oorspronkelijke commentaar van Goodreads, maar dit keer netjes vertaald in het Nederlands en waar nodig grondig samengevat:
(voor een lijst met alle boeken verwijs ik graag naar mijn pagina op Goodreads)
Dit is precies het soort boek waar ik naar op zoek was over dit onderwerp: helder, rijk aan informatie en inzichtelijk. De auteur omzeilt echter opzettelijk of onopzettelijk bepaalde onderwerpen. Vanuit een evolutionair perspectief wordt bijvoorbeeld niet uitgelegd waarom fenomenen zoals het onderbewuste of spirituele aspiraties noodzakelijk zijn. In het begin merkt de auteur op dat idealisten het materialistische standpunt in dit boek wellicht onbevredigend vinden. Als idealist zie ik zelf geen tegenspraak in het idee dat het brein de externe wereld interpreteert. Dat gezegd hebbende, verdient dit onderwerp een aparte discussie. Los daarvan biedt het boek talrijke fascinerende inzichten die je lang bijblijven na het lezen.
Ik lees zelden een boek voor een tweede keer. Maar voor dit boek maakte ik een uitzondering, vooral omdat ik tijdens mijn eerste poging rond pagina 100 stopte met het idee: “Oké, ik snap het, systeem 1 en 2. Het eerste is impulsief en soms fout, het tweede rationeler maar energieverslindend.”
Deze keer las ik het hele boek uit, en ik ben blij dat ik dat heb gedaan. Hoewel de kernsamenvatting klopt, is het bewijs dat wordt aangedragen simpelweg te fascinerend om te negeren. Naarmate het boek vordert, wordt het steeds boeiender, met als hoogtepunt de discussies over hoe we data en toeval begrijpen (allebei zeer relevante thema’s) en wat dit betekent voor ons begrip van onszelf als mens.
De Franse kunsthistorica Estelle Zhong Mengual stelt dat de hedendaagse Westerse mens een zekere gevoeligheid voor het levende is verloren, iets wat ze benoemt als het tekort aan een “cultuur van het levende.” Een treffend voorbeeld is hoe een levend hert minder associaties oproept dan een alledaagse trein in een station, ondanks onze biologische verwantschap met het hert. Dit wijst op een verschuiving in onze relatie met de natuur, die in eerdere tijden meer gekoesterd werd, zelfs tijdens de industriële revolutie. Schilders en natuurwetenschappers, vooral vrouwen uit de negentiende eeuw, speelden een cruciale rol in het behouden van deze connectie door hun nauwgezette observaties en diepgaande gevoeligheid.
Zhong Mengual benadrukt dat kunst en wetenschap beide onmisbaar zijn om de mysteries van de natuur te begrijpen. Ze wijst erop hoe natuurwetenschappers van vroeger, met name vrouwen, en natuurschilders uit dezelfde periode elkaar inspireerden. Zowel kunstenaars als wetenschappers waren ontvankelijk voor de verborgen signalen van de natuur, waarbij de wetenschappelijke benadering niet alleen mechanische beschrijvingen bood, maar ook een kader om verbanden te leggen en elementen een naam te geven. Dit proces, zoals het leren van de namen van bloemen, stelt ons in staat om werkelijk een relatie met de natuur aan te gaan.
In haar analyse van schilderijen zoals Storm in the Rocky Mountains van Albert Bierstadt en Orchideeën en kolibrie van Martin Johnson Heade toont Zhong Mengual aan hoe kunst ons kan leren om dieper te kijken en te denken. Ze ontrafelt meerdere lagen van betekenis in deze werken, van naturalistisch tot symbolisch en zelfs politiek-historisch. Dit proces vergt echter meer dan simpelweg kijken; het vraagt om ontvankelijkheid voor de wereld buiten ons. Zowel kunst als wetenschap kunnen ons leren deze signalen op te merken en ons begrip van de wereld te verdiepen. Volgens Zhong Mengual maakt deze ontvankelijkheid ons leven niet alleen rijker, maar ook wezenlijk waardevoller.
Wow! Ik las tot een tiental jaar geleden behoorlijk wat boeken over kosmologie en kwantumfysica, en dacht wat naïef dat de inzichten van toen niet zoveel konden veranderen. Ik vergiste me grondig, zo leer ik uit dit boek van Thomas Hartog.
Hij bouwt zijn betoog geduldig en zorgvuldig op, wat het boeiend maakt voor zowel de leek als de ietwat gevorderde, om uiteindelijk tot een metafysisch beeld te komen met een heel nieuwe rol voor de observator (waaronder de mens, maar niet gelimiteerd tot deze). Ik heb de eerste boeken van Hawking wel gelezen, maar had geen vermoeden dat hij in de laatste periode van zijn leven zijn visie grondig herzien heeft, en nog minder dat dit uiteindelijk zou leiden tot een originele en bijzonder aantrekkelijke metafysica -aantrekkelijk onder meer omdat het talrijke nieuwe denkpistes lijkt te openen.
Hoewel minder lijvig kan deze roman op gebied van diepgang van politieke en psychologische analyse relatief makkelijk de vergelijking doorstaan met een Mémoires d’Hadrien van Yourcenar of een L’automne du Patriarche van Marquez, om er maar twee te noemen… bijzonder en leerrijk, in twee of drie rukken uitgelezen
Arthur C. Danto, filosoof en kunstcriticus, introduceerde het idee van het “einde van de kunst” als een einde aan de grote narratieve structuur van de kunstgeschiedenis, niet aan de productie van kunst zelf. Zijn inzicht werd ingegeven door Warhols Brillo Boxes in 1964, die de vraag opwierpen wat kunst nog betekent wanneer alles kunst kan zijn en alle stijlen even geldig zijn. Voor Danto markeerde dit de overgang van het modernisme, waar kunst werd gedreven door ideologie en vooruitgang, naar een post-historisch tijdperk waarin kunstenaars volledig vrij zijn om te maken wat ze willen, zonder gebonden te zijn aan een dominant narratief of stijl.
Deze vrijheid heeft echter gevolgen voor de rol van de kunstcriticus. Waar critici in eerdere tijdperken kunst beoordeelden op waarheidsgetrouwheid (in het tijdperk van mimesis) of ideologische authenticiteit (in het modernisme), vereist het post-historische tijdperk een filosofische benadering. De criticus moet in de diversiteit en schijnbare betekenisloosheid van hedendaagse kunst een antwoord vinden op de fundamentele vraag: wat is kunst en wat betekent het? Volgens Danto ligt de focus nu meer op denken dan op ervaren, waarmee filosofie de sleutel wordt om kunst in de moderne tijd te begrijpen.
Pauvre Aragon. Ik weet niet of de term geijkt is, noch, mocht dit het geval zijn, wie het ijkpunt heeft bepaald. Maar bij het lezen van de eerste driekwart van deze fantastische biografie is het de eerste uitspraak die in me opkomt. Arme Aragon.
Zijn eerste levensjaren begonnen onder een slecht gesternte. Als bastaardzoon van een belangrijke politicus en een vrouw uit een in verval geraakte adellijke tak schuilt de schande die ermee gepaard ging reeds in de verzonnen naam die ze hem gaven en die moest laten schijnen dat hij door zijn grootmoeder geadopteerd was van een verre Spaanse familie. Dit maakte van zijn echte moeder zijn zus, en zijn echte vader zijn peter. Niemand was dupe, behalve hijzelf, die pas heel laat de ware aard van dit toneelspel achterhaalde.
Verklaart het zijn verdere leven? Philippe Forest gaat hier in de rest van het boek nauwelijks op in, maar in de eerste hoofdstukken schetst hij het karakter van Aragon duidelijk in het licht van de dubbelzinnigheid waar zijn jeugd van doordrenkt was. De lezer staat het vrij om in het verloop van zijn leven een logisch gevolg te zien van dit prille begin.
En wat een leven! Van de surrealisten naar overtuigd maar weinig geapprecieerd lid van de Franse communistische partij, tot tweemaal toe betrokken bij de absurditeit van de wereldoorlogen, prominent figuur van het (literaire) verzet in de tweede, tegen dan was hij nog maar veertig, had al een bijzonder omvangrijk maar niet steeds relevant oeuvre bijeen geschreven, had hij met talrijke dichte vrienden gebroken omwille van het tot het extreme doortrekken van zijn idealen, zo was hij onder meer een onvoorwaardelijk Stalinist en verdedigde hij diens beleid zelfs wanneer de wandaden van het regime langzamerhand tot het collectieve bewustzijn doorsijpelde, en had hij op en af de leiding genomen van een aantal belangrijke mediakanalen, sommige hielp hij zelf mee creëren, al werd hij ook in deze evengoed zonder al te veel omhaal van zijn functies ontheven. Geliefd, gehaat, als held ontvangen, door jaloezie en achterklap vergruisd, vast staat dat de man nooit onverschillig heeft gelaten.
Het grote literair succes kwam plots en laat, hij was al zestig. Feitelijk werd hij op dat moment al lichtjes achterhaald door de garde nieuwe schrijvers uit de jaren zestig. Tenminste wat zijn romans betreft. Zijn poëzie bleef het grote publiek charmeren, weliswaar dankzij het feit dat het zo veelvuldig in muziek werd omgezet. Aragons gedichten verschenen in tijden waarin een enkel gedicht nog de gemoederen van een substantieel deel van het volk kon beroeren. Zo ze al niet expliciet ideologisch getint waren -als verzetsmiddel tegen de bezetting bijvoorbeeld, of als getuige van zijn socialistisch realisme-, waren zelfs de gedichten die op zijn vrouw Elsa werden toegedicht op zo’n manier subtiel verweven met zijn politieke overtuigingen, dat ze niet enkel zijn fans konden enthousiasmeren, maar evengoed de partij waar hij toe behoorde.
Het is dankzij zijn gedichten dat ik fan ben geworden van Aragon. De vraag die ik me echter na het lezen van deze biografie stel is of ik zijn poëzie ooit wel echt gelezen heb. Kan je gedichten lezen zonder de dichter te kennen? Het lijkt me nu van niet. Je kan genieten van een gedicht, er zaken in zien of aan de hand ervan nieuwe gedachten of visioenen in je laten opborrelen, maar dat is nog iets anders dan een gedicht begrijpen. De essentie ervan vatten.
Ik was me slechts vaag bewust van de maatschappelijke overtuigingen van de surrealisten, en de uitgesproken communistische overtuigingen van Aragon zelf, maar had die tot dusver nauwelijks bespeurd in zijn gedichten. Ik miste dus een noodzakelijke invalshoek om ze werkelijk te begrijpen. Maar ook over zijn persoonlijk traject ontbrak ik essentiële informatie. De constante overgave aan wat in zijn ogen het hoger goed was, ten koste van zowel zijn intellectuele integriteit als, heel regelmatig, zijn gezondheid. Hoewel hij steeds rechtlijnig achter zijn overtuigingen is blijven staan, schetst deze biografie niettemin het beeld van een complexe persoon, als had hij het enkel aan zijn bewust standgehouden overtuigingen, tegen de schreeuwerige, barre realiteit in, te danken dat hij zichzelf als een samenhangend geheel kon aanvaarden, iets wat hij intuïtief misschien aanvoelde, maar zichzelf niet kon bekennen.
En daar schuilt misschien het geheim van Aragon, die ondanks zijn monumentale oeuvre slechts bijzonder weinig prijsgaf over zichzelf. Je moet doorheen zijn teksten en gedichten op zoek gaan naar de kleine, onmerkbare hints die hij prijsgeeft, elke nuance, elke voorzichtige formulering van zijn hand moet je kunnen interpreteren tegen een achtergrond van gebeurtenissen die er niet noodzakelijk een duidelijk verband mee houden maar er onmiskenbaar een invloed op uitoefenen.
Dit is precies wat deze biografie doet. De details uit het levensverhaal van Aragon komen enkel aan bod wanneer ze relevant zijn om het personage te doorgronden, maar vanuit de brede schets die de auteur maakt komt het personage juist duidelijker en scherper tevoorschijn. Op zich een onmogelijke taak, misschien, ware het niet dat de biograaf geen mogelijkheid onbenut laat om met een overvloed aan argumenten en voorzichtig geformuleerde speculaties een overtuigend en diepgravend portret weet te maken van Aragon. Ik was de dichter al genegen, maar na de lectuur van deze biografie, die nooit tot hagiografie vervalt, is ook mijn bewondering voor Aragon tot een onvermoede hoogte gerezen. Pauvre Aragon? Zeker. Maar wat een voorbeeld!
Al sinds ze haar reeks voor het eerst aan het publiek toonde, zowat een eeuw geleden, wordt in de bloemen van Georgia O’Keeffe een seksuele symboliek toegedicht. Zelf bleef ze steevast ontkennen dat dit haar bedoeling was, waardoor de overwegend mannelijke kliek van kunstcritici dan maar zinspeelden op onderliggende onbewuste driften om de sensualiteit in de beelden te duiden. Nog los van het feit dat, om in Freudiaanse terminologie te blijven, er hier evengoed sprake kan zijn van overdracht, speelt er onderhuids iets veel vicieuzer in de halsstarrigheid met dewelke ze op dit dwaalspoor bleven, en blijven.
Alles wat vrouwen schilderden moest noodwendig over niets anders kunnen gaan dan hun vrouwelijkheid. Vrouwelijke kunstenaars werd door de mannelijke kijker de intentie ontnomen ooit over iets anders te kunnen schilderen, of om andere redenen, bijvoorbeeld om hun blik op de wereld of op de mensheid uit te drukken, los van hun persoonlijke beleving. Door deze vernauwende benadering van vrouwelijke kunstenaars ontneemt ons -ook nu nog- vaak een goed begrip van de werkelijke waarde en betekenis van hun werk.
Zelf beweerde O’Keeffe dat ze eenvoudigweg de bloem wou schilderen, haar tonen zoals ze is. Niets meer, niets minder. Maar zelfs met dit uitgangspunt openen zich volgens de Franse kunsthistorica Estelle Zhong Mangual geheel nieuwe manieren om naar de bloemen van O’Keeffe te kijken.
Mede dankzij haar samenwerking met de natuurfilosoof Baptiste Morizot ontwikkelt Zhong Mengual doorheen haar werk een soort ‘natuurhistorische’ manier om naar een kunstwerk te kijken. Het is een hoogst originele techniek, voor zover je dit woord in deze context kan gebruiken, om een kunstwerk te ‘lezen’, die ze in het boek Peindre au corps à corps toepast op de reeks bloemen van Georgia O’Keeffe.
Wat Zhong Mengual voorstelt is om de bloemen van O’Keefe te bekijken vanuit het perspectief van een ‘anders-levende.’ Voor ons, de mens, is een bloem een detail in de overweldigende massa aan visuele prikkels die ons continu tegemoet treden, maar voor bijvoorbeeld bestuivers als bijen, insecten of vogels ligt in de bloem een hele wereld vervat: “Suggérer que les fleurs sont trop petites pour que nous les voyions, c’est ouvrir la porte à une perspective autre qu’humaine: car cela implique en creux l’existence d’un monde où elles sont à la bonne echelle.”
De invalshoek waarmee O’Keeffe de bloemen waarneemt en schildert is, bewust of -heel waarschijnlijk- onbewust, deze van de bestuiver. Je merkt het aan de uitnodigende kern van de bloem die vaal centraal staat, de positie van de bladen die als een landingsbaan dienen voor de insecten, of de overweldiging van de kleuren die er niet zozeer op uit zijn om het menselijk oog te strelen, maar dat van de kleinere dieren volledig in te palmen. Ook het feit dat de eclatante kleuren het hele doek tot buiten de grenzen ervan innemen, ziet Zhong Mengual als een teken van dit unieke perspectief.
Dit is minder vrijblijvend dan op het eerste gezicht lijkt. De symbiose tussen de bloem en haar bestuiver is het resultaat van miljoenen jaren co-evolutie, waardoor beide volstrekt en ondubbelzinnig op elkaar zijn afgestemd en van elkaar leven. “La fleur n’est pas un détail d’un monde plus vaste (…) la fleur fait monde à elle toute seule,” schrijft ze. Voor de bestuiver dient de bloem als levensbron, als schuilplaats, als weg en als bestemming. Elke bloem is een wereld op zich, vanuit het perspectief van een bestuiver.
In dezelfde adem zou het de subtiele aantrekkingskracht verklaren die de bloem op de mens uitoefent. Dit zou, zo bekeken, niet zomaar het resultaat zijn van een esthetische voorkeur of gevoeligheid, maar van een gemeenschappelijke weg die we hebben afgelegd ergens miljoenen generaties terug, wanneer de bloem en andere levende organismes in elkaars evolutietraject verwikkeld geraakten. Hoewel we andere paden insloegen, zou iets van deze gezamenlijk afgelegde ontwikkeling, wanneer levende wezens nog schuw elkaars mogelijkheden aftastten, zijn nagebleven.
Vermoedelijk was het nooit O’Keeffes bedoeling om vanuit dit perspectief de bloem te schilderen, maar dat hoeft niet eens. Door ‘gewoon’ de bloem te willen schilderen, in haar naakte essentie en betekenis, kwam ze van nature tot dit perspectief.
Het is een theorie, wel te verstaan. Estelle Zhong Mengual beweert hier ook niet de sleutel te hebben tot het werk van O’Keeffe. Daarvoor zijn de beweegredenen en de ware volutie van een persoon veel te complex. Maar met deze theorie biedt de kunsthistorica wel een boeiende aanvulling op de manier waarop we naar het werk van O’Keeffe kunnen kijken, en bij uitbreiding zowel kunst als de wereld zelf kunnen beleven…
Aneximander, het is een naam die slechts zelden in de schoolboeken te vinden is. Nochtans betekende het denken van de Griek een fundamentele verschuiving in het denken van de hele mensheid. Hij was de eerste die speculeerde over het feit dat de maan en de zon zich op verschillende afstanden konden bevinden, en de eerste die de kennis van deze die hem voorafgegaan te weerleggen, teneinde deze verder te verfijnen en (iets) dichter bij een sluitend theoretisch kader te brengen. Om maar enkele van de indrukwekkende verwezenlijkingen van Aneximander te noemen.
In een schamele honderd-en-een-paar pagina’s slaagt Carlo Rovelli erin om niet enkel een treffend portret te schetsen van de eerste onafhankelijke wetenschappelijk denker van de mensheid en de fundamentele verschuiving in wereldinzicht die hij teweegbracht, de auteur beschrijft er met evenveel gemak en helderheid een heel subtiele relativering van datzelfde wetenschappelijk denken, waarvan de kiem juist bij de revolutie ligt die Aneximander in gang zette. De religieuze en wetenschappelijke uitleg van de wereld brengt hij een stapje dichter bij elkaar, ook al blijven het twee verschillende referentiekaders. Het onderscheid ligt in de aard van het menselijk denken, waarbij hij mooi concludeert: ““se demander comment nous pensons ce que nous pensons est peut-être comme demander comment une algue lèvre un vague sous elle.”
Leave a Reply