De meeste boeken die ik over AI lees zijn van de hand van filosofen en techneuten. Benieuwd naar hoe een historicus naar deze evolutie kijkt -en geïntrigeerd door de furore die zijn schrijfsels teweegbrengen – keek ik alvast uit naar Hararis Homo Deus.
In mijn eerste zin zit meteen het grootste gebrek vervat van het boek: het laat zich slechts met mondjesmaat -zelfs met enige weerzin, zo lijkt het mij- in met diepere filosofische of technologische inzichten. Deze zijn heel lichtjes opgenomen in de laatste paar hoofdstukjes, waar eigenlijk de toekomstvisie van Harari in wordt samengeperst.
In afwachting hiervan presenteert Harari ons met een aantal historische inzichten van wisselende kwaliteit. Persoonlijk vond ik zijn redenering over de versplintering van het humanisme (en term die hij losjes inwisselt met liberalisme), en het noodlottige einde die eruit voortkomt zeker boeiend, al snap ik niet waarom hij deze niet rechtstreeks in relatie brengt met de opkomst van AI-intelligentie.
Wat verder maakt hij het onderscheid tussen intelligentie die gepaard gaat met bewustzijn (lees: de menselijke intelligentie) en de intelligentie zonder bewustzijn (lees: AI), alsof dit de enige twee mogelijke vormen van intelligentie zouden zijn, en of er maar een vorm van bewustzijn zou kunnen zijn (wat hij wel aangeeft zonder er al te diep op in te gaan). Ook zijn behandeling van de vermeende tegenstelling tussen religie en wetenschap getuigt van een vooringenomen stelling dat wetenschap beter in staat is de realiteit te duiden en te verklaren. De exacte aard en oorsprong van deze realiteit laat hij voor het gemak, of voor een andere mij onbekende reden, onbesproken.
Het wordt erger wanneer hij stelt dat er meerdere individuele persoonlijkheden schuilen in de mens, die hij ‘dividuen’ doopt, als had hij deze mogelijkheid ter plekke eigenhandig gevonden. Dat hij voor dit inzicht schatplichtig is aan de hele psychologische geschiedenis blijkt hij eventjes vergeten, wat vreemd is voor een historicus. En ook hier valt er geen rechtsreeks verband te verkennen met zijn uiteindelijke toekomstvisie.
Deze toekomstvisie laat hij uiteenvallen in twee mogelijkheden: het technohumanisme (in de volksmond: transhumanisme) en het dataïsme. Vanwaar dit schisma is me niet meteen duidelijk, beide mogelijkheden lijken me nu reeds heel concreet gangbaar. Maar goed. In het technohumanisme behandelt hij wel verschillende vormen van bewustzijn en hoe AI ons kan helpen om deze te verkennen, zo het niet beslist om dit op zijn eentje te doen. Het dataïsme interpreteert hij als het ‘geloof’ -iets later noemt hij het een dogma- van wetenschappers en techneuten dat alles, ook organische materie, voortkomt uit algoritmes. Ten eerste lijkt hij hiermee het concept ‘informatietheorie’ uit de kwantumfysica verkeerdelijk op eenzelfde leest te schoeien als de mechanistische realiteitsvisie van de ‘bovengrondse’ technologie, ten tweede weet ik niet waar hij het vandaan haalt dat dit een dogma zou zijn onder wetenschappers. Uit het werk van zowel neurowetenschappen zoals Anil Seth en Mark Solms, als onder denkers als technofilosoof David Chalmers. Het ‘idealisme’ als mogelijkheid lijkt hem volledig vreemd te zijn, al kan deze leiden tot geheel andere conclusies (bijvoorbeeld wanneer je onze moderne wetenschap als een vorm van mythe ziet).
Het ligt wellicht in de natuur van de historicus om de geschiedenis als een lineair proces te zien, hier en daar onderbroken door grondige paradigmaverschuivingen. Ongetwijfeld zorgen de opkomende generaties van generatieve AI en de mogelijkheid van een ‘General Artificial Intelligence’ voor zo’n verschuiving. Maar voor een sneak preview van wat erachter schuilt en hoe de mensheid hiermee om kan gaan moet je blijkbaar niet bij Harari zijn. Daar zijn gelukkig wel nog steeds techneuten, wetenschappers en filosofen voor.
Leave a Reply