1000 jaar vreugde en verdriet, de memoires van Ai Weiwei

“Als gisteren, vandaag en morgen ongemerkt vervloeien tot één wazige mist, dan is het geheugen behalve potentieel gevaarlijk ook nauwelijks meer van betekenis”, schrijft Ai Weiwei ergens bij de aanvang van zijn boek. Het klinkt als een weinig bemoedigende start voor een autobiografie, waarin herinneringen normaal gezien een centrale rol spelen. Maar het vervolg van het boek geeft hem overschot van ongelijk: of het gevaarlijk is weet ik niet, maar betekenisloos is het allerminst.

Het boek biedt namelijk van meet af aan een boeiende getuigenis van een flinke brok hedendaagse Chinese geschiedenis. De eerste delen van zijn autobiografie wijdt hij namelijk voornamelijk aan het leven van zijn vader, die hij nauwelijks heeft gekend; zijn vader was al in de veertig wanneer Ai geboren werd. Veel gemeenschappelijke herinneringen kan hij niet hebben, dus vermoedelijk zal hij heel wat research hebben gedaan om zijn verhaal vorm te geven.

Een merkwaardig verhaal. De vader van Ai Weiwei was een geroemd dichter, ook tot ver in het buitenland, zo getuigt zijn jarenlange vriendschap met de Chileense dichter Pablo Neruda. Na de Chinese revolutie vroeg Mao hem af en toe om advies over culturele zaken, maar tijdens diens culturele revolutie raakte hij in onmin, werd verguisd als intellectuele bourgeois en van heropvoedingskamp naar heropvoedingskamp gestuurd, tot hij op late leeftijd in ere werd hersteld.

De reden waarom Ai Weiwei zo lang stilstaat bij het leven van zijn vader laat zich geleidelijk aan raden: hij zal bepaalde eigenschappen van hem erven, zoals een halsstarrige trots en een onwrikbaar gevoel voor rechtvaardigheid.

In het tweede deel van de autobiografie verklaart hij deze evolutie, die niet enkel ontspruit aan zijn genen, maar evengoed aan het tijdsgewricht waarin hij opgroeide. Vreemd genoeg staat hij relatief gezien weinig stil bij de kunst die hij doorheen de jaren maakte — al levert dit, wanneer hij dit wel doet, ongemeen croustillante anekdotes op — maar focust hij eerder op zijn politiek bewustwordingsproces en zijn groeiende rol als activist-kunstenaar. Gaandeweg ontdek je als lezer ook de filosofie achter zijn werk, die op een boeiende manier met zijn werk zelf verweven is:

“Elke discussie over mensenrechten wordt onvermijdelijk een politiek onderwerp, dus werd ik van lieverlede een politieke figuur. Daar is niets mis mee: wie in dit tijdsgewricht leeft, dient zich tot de realiteit ervan te verhouden. Kunst die niet met het leven kan omgaan, heeft geen toekomst.” (p. 315)

Dit betoog is nooit moraliserend. Ai Weiwei roept niet op tot collectieve ongehoorzaamheid of opstand, maar beoogt met zijn werk wel een bewustwording bij het grote publiek. Volgens hem is er een aparte rol weggelegd voor de kunstenaar, als autonoom denkend individu. Wat meteen een waardevol advies oplevert voor alle kunstenaars:

“Kunst (…) moet voor de bestaande cultuur een zandkorrel in het oog zijn, een splinter in de vinger, een steentje in de schoen: de reden dat kunst niet kan worden genegeerd is dat ze alles ontregelt wat vaststaat en veilig lijkt. (…) Doe geen poging de dromen van andere mensen na te jagen (…): treed je eigen lot open tegemoet, en op je eigen voorwaarden. Er gaapt een enorme kloof tussen je esthetische hartstocht als kunstenaar en de onverschilligheid van de wereld om je heen.” (p. 247)

Ai Weiwei, 1000 jaar vreugde en verdriet
Uitgeverij Lebowski
ISBN 9789048826537 
464 pp.


Comments

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *