Als zij-instromer kom ik uit een systeem waarvan de hartslag werd bepaald door de verschijning van kwartaal- en jaarresultaten. Enkele weken voor de publicatie werd de aandacht van de meerderheid van het personeel getrokken door de correlatie tussen de bonus die uit de cijfers resulteerde, en de kostprijs van de nieuwe sportwagen die men zich wou aanschaffen. Ik overdrijf nauwelijks.
Ik heb niets met sportwagens. Niettemin liet ook ik me vangen door de magie van de extra cijfertjes op mijn bankrekening, al heb ik er achteraf het raden naar waar die precies zijn verdwenen. Eerlijk: het is een systeem waar het heerlijk vertoeven is. Maar ik zal ook niet beweren dat ik het ooit als ‘normaal’ heb ervaren.
De excessen werden met mondjesmaat uit het systeem geweerd, maar het zat op het moment van mijn vertrek nog duidelijk in de cultuur ingebakken dat niets of weinig onmogelijk was. De Carlton in Cannes helemaal inpakken voor een inter-divisionele workshop; teammeetings in kastelen rond Oxford waar je naar believen het grasveld kon kapotscheuren met een openlucht cart-wedstrijd; jaarlijkse Sales-meetings bijwonen in Las Vegas met obligate optredens van vergane glories als Aerosmith of KC & The Sunshine Band; je begint dit desondanks normaal te vinden op den duur.
Dit alles is doordacht. Het beantwoordt aan een bepaalde logica. Het is expliciet de bedoeling om zich als organisatie machtig te tonen, krachtig, weerbaar, vooruitstrevend. Niets mis mee. Het is een onverholen intentie om werknemers los te rukken uit een bepaalde realiteit, ze te boetseren tot vaandeldragers van het succes van een bedrijf. Aan eenieder om hierin al dan niet mee te willen draaien.
Hoe rijk het je ook mag maken, het blijft een karkas. Voor iemand die graag uitbundig met de geest beweegt vormt het een belemmering. Collega’s hysterisch zien worden bij de onverwachte hoge of lage kwartaalresultaten tot deze het enige zinnige gespreksonderwerp worden, ze te zien groeien tot het voorwerp van onderhandse onderhandelingen met de bazen om toch maar een graadje hogerop te springen en meer cijfertjes op de bankrekening zien staan, het begon wat mij betreft eerder remmend dan stimulerend te werken.
Het contrast met het onderwijs kan moeilijk groter, zo dacht ik bij mijn overstap. De tabelletjes met anciënniteit en opleidingsniveau die in Salarisschalen staan gebeiteld, staan garant voor een transparant en eerlijk beeld van waar je je aan kan verwachten als leerkracht. De weg is netjes getraceerd, weliswaar geplaveid met onverwachte inflatiegolven en plotse ministeriële beslissingen, maar inherent eerlijk en egalitair. Toch?
In het doorgronden van kleine letters in contracten en regels ben ik ontzettend naïef. Ik lees nu eenmaal liever Sloterdijk of Zizek dan wetgeving, en ga er voor de rest dan ook losjes van uit dat goede bedoelingen inherent in het universum zweven. Het vergt heel wat tegenvoorbeelden om me uit deze overtuiging los te wrikken.
Op een vergadering met collega’s van andere scholen deed iemand haar verhaal. Ze stapte in het onderwijs enkele dagen voordat een nieuwe wet van kracht werd, en mist hierdoor enkele honderden euro aan pensioenrecht. Waaraan dit precies lag is me ontgaan, maar het lag haar begrijpelijk hoog. Ook in mijn geval: ik ging ervan uit dat mijn 25 jaar werkervaring wel op een of andere manier ging doorsijpelen in het systeem. Op het moment van schrijven kan het nog, maar wat mij alleszins duidelijk geworden is, is dat anciënniteit aan een kluwen van rand- en subvoorwaarden gekoppeld is. Fair enough, maar het is ook andere, meer zorgvuldige collega zij-instromers niet helemaal op voorhand duidelijk of hun aanvraag tot anciënniteit al dan niet wordt goedgekeurd. Niets ergs in mijn geval, het voordeel van de kleine regels niet te lezen is dat het je niet met al te hoge verwachtingen opzadelt.
Maar helemaal egalitair is het systeem dus niet. En met het groeiend aantal voorstellen dat wordt geopperd rond bijkomende verloning voor experten of leraren in moeilijke scholen wordt het duidelijk dat zelfs het onderwijs aan het zwichten is voor de verpletterende logica van de markteconomie. De onzichtbare maar omnipresente ‘Ander’ van Levinas kruipt in alle scheuren van het systeem. Dit is geen moreel oordeel, let wel, of tenminste geen die ik als algemeen geldend zou aanschouwen. Het is louter een koele vaststelling.
Het onderwijs is slechts een deeltje van een algemeen systeem dat kraakt en kreunt. Kinderzorg, welzijn, justitie, nu ook defensie. Overal is geld nodig. Ik ben niet de enige die dit oppert, maar blijkbaar worden we niet aanhoord: de wonden in het onderwijs hoeven niet noodzakelijk met geld te worden geheeld. Naar mijn kleine mening zou een terugkeer naar een transparant en zuiver egalitair systeem al een stukje vooruithelpen.
Leave a Reply